De kaakbewegingen komen in de normale spraakontwikkeling al heel vroeg in ontwikkeling.
In ieder woord en dus in iedere zin, beweegt je kaak voortdurend in verticale richting naar beneden en weer terug naar boven.
Er zijn kinderen die hier nog moeite mee hebben, zij hebben dan nog onvoldoende kaakcontrole.
Dat is vroeg in de ontwikkeling nog heel normaal. Je ziet dan dat deze kinderen hun kaak bijvoorbeeld:
veel te wijd openen
(= te wijde kaakrange)
…of juist met veel spanning hoog en breed vastzetten, waardoor ze te weinig hun kaak openen
… niet stabiel vanuit het midden kunnen bewegen, waardoor de kaak ineens zijwaarts schuift (= laterale sliding)
…of voorwaarts schuift (= anterieure sliding).
Door veel spreekervaringen op te doen in de communicatie, krijgen zij hun kaakbewegingen steeds meer onder controle.
Zij ontwikkelen dan stabiele kaakbewegingen. Bij andere kinderen duurt het mogelijk wat langer eer zij hier controle over krijgen, waardoor zij ook langer dan verwacht nog moeilijk te verstaan zijn. Het ontwikkelen van kaakcontrole is een belangrijke basis om later ook meer verfijndere controle te kunnen ontwikkelen over bijvoorbeeld de meer complexere lip-, wang- én tongbewegingen.
Vanuit het verticaal op -en-neer bewegen brengt de kaak uiteindelijk de lippen naar elkaar toe. Dan raken de lippen elkaar ineens en ontstaan de lipklanken (“p”, “b”, “m”) in brabbels (bv. babababa…mamamama”) en woorden (bv. “mama”, “papa”, “bah”). In eerste instantie beweegt de kaak met name actief in grote bewegingen en raken de lippen elkaar hierdoor meer op passieve wijze (geen lipbeweging, maar lipcontact). Op een gegeven moment worden beide lippen geactiveerd om ook actief te gaan meebewegen. Boven- en onderlip bewegen dan beiden naar elkaar toe, waardoor de kaak wat minder grote bewegingen hoeft te gaan maken. De kaak- (mandibulaire spieren) en lip/wangspieren (labio-faciale spieren) gaan met elkaar leren samenwerken (en daarnaast werken zij samen met spieren van de stembanden, velum en het gehele lichaam).
Vanuit diezelfde verticale kaakbeweging brengt de kaak de tong naar boven, waardoor de tong het gehemelte raakt.
Nu ontstaan de 1e tongklanken (bv. “t”, “d”, “n”, “k”.
Er kunnen nu ook brabbels (“dadadada…kakakaka” en woorden als “bad”, “bak” uitgesproken worden. Net als bij de lippen zal in eerste instantie de kaak vanuit grote bewegingen de tong contact laten maken met het gehemelte (nog geen tongbeweging), maar een fase later zullen de spieren in de tong ook actief mee gaan bewegen. De kaak- (mandibulaire) en tongspieren (linguale spieren) gaan nu ook met elkaar samenwerken.